Fragment Grimmig eerlijk

In april 1945 was na
een lange winter de bevrijding eindelijk in zicht. Net als in de
meidagen van 1940 was het front zo’n zestig kilometer van Langweer
verwijderd. Opnieuw dreunden de ramen van de huizen van het
kanongebulder, maar verder merkte men eigenlijk niet dat er
werd gevochten. Zo nu en dan trokken er een paar Duitse
soldaten voorbij, jongens van een jaar of zestien, verder was het stil
op straat. Men wachtte af wat er zou gebeuren.
Nu de Duitsers er slecht voor stonden, werden er volop ideeën geopperd, ook door de leden van het door Wadman opgerichte onderduikbandje
in Langweer. De bandleider zelf voelde weinig voor een verzetsdaad. Hij verkeerde al sinds februari 1945 op het randje van een depressie. Wadman
nam zichzelf veel kwalijk:
‘Vanavond zaten wij in de molen te zingen en gitaar te spelen. Reinold heeft soms van die grote plannen die nergens in resulteren.
En dan ben je zo verrotte klein en laf en heb je zo een verschrikkelijke pesthekel aan jezelf.’
Terugkijkend op de oorlog had hij allerminst een voldaan gevoel. Hij had op
safe gespeeld, links en rechts geschipperd. Hij had niet aan het verzet
durven deelnemen, al had hij daarvan ook geen hoge pet op.
Toen in februari 1945 geruchten de ronde deden dat de Duitsers de
ondergrondse oprolden, vroeg hij zich af: ‘En waarvoor sterf je
dan nog? Waarschijnlijk voor Gerbrandy en zijn doctorandussenkabinet.’
Net
als de hoofdpersoon in een van zijn latere romans leek Wadman ervan
overtuigd dat de oorlog beslist werd door andere factoren dan het
verzet, ‘een aardig en lang niet ongevaarlijk spelletje’. In plaats
daarvan had hij zich verschanst achter zijn manuscripten. Hij had
literaire ruzies uitgevochten, uitgevers benaderd en vervloekt en zijn
‘literaire testament’ opgemaakt. Als hij de oorlog niet zou overleven,
dan mochten Schurer en Tamminga zijn werk uitgeven. Hij had vlammende
kritieken geschreven waarmee hij na de oorlog de Friese literatuur wel
eens wakker zou schudden en bondgenoten gezocht voor zijn
aanstaande kruistocht. Uit angst voor tewerkstelling in Duitsland
had hij als een van de weinigen de loyaliteitsverklaring
getekend. De oorlog was een situatie waarin hij terecht was
gekomen, maar waarvoor hij de verantwoordelijkheid niet wilde
dragen. Met het einde van de oorlog in zicht ontkwam hij er
echter niet aan de balans op te maken.
Kort na 16 juni 1943 had hij al ingezien dat hij een grove stommiteit had begaan. En eind augustus 1944 realiseerde hij zich:
‘Hoe
dichter het einde van de oorlog in zicht komt, des te meer
zorgen maak ik mij over die verrekte studentenverklaring. Niet dat
ik getekend heb is het ergste, het was onder de omstandigheden waarschijnlijk het beste wat ik kon doen, maar dat ik het voor
iedereen verzwegen heb. Zo meteen komt het uit en sta ik in mijn hemd. Ik ben bang dat mijn kansen dan verkeken zijn.’
Zijn handtekening onder de loyaliteitsverklaring vormde een bedreiging voor het enige wat op de drempel van de bevrijding nog betekenis voor
hem
had: zijn literaire carrière. Behalve aan direct betrokkenen en
adviseurs, zoals Gerrit Borgers, Douwe Tamminga en Fedde Schurer, had
hij
daarom verzwegen dat hij de verklaring ondertekend had. Alleen actieve
deelname aan het verzet zou zijn reputatie kunnen redden, maar verzet
had hij zich tot nog toe alleen op papier tegen naïeve
Friesnationalisten en tegen schrijvers als Douwe Kalma en Van
der Molen. In de praktijk had hij zich hooguit verzet tegen
de burgermaatschappij door na zijn verbroken relatie met Tiny
Numan een tweede puberteit te beleven.
Als vanouds hield
hij er meerdere vriendinnen tegelijk op na, die hij bij
gelegenheid ook tegen elkaar uitspeelde. Als zijn reputatie
afhing van Langweer, zou hij zichzelf direct wel kunnen opknopen, zo
vreesde Wadman. Het grootste schandaal was wel dat hij vanaf februari
1945 een ‘verhoudinkie’ had met evacué Jeanne uit Den Haag, die bij zijn
familie was ondergebracht. Haar man zat in Duitsland. De verhouding met
een getrouwde vrouw werd Wadman zeer kwalijk genomen door zijn ouders,
bang als ze waren dat er in het dorp over gepraat werd. Tegen het einde
van de oorlog was de situatie thuis er een van gewapende vrede.
Zondag 15 april werden de nabijgelegen dorpen Joure en Gorredijk bevrijd. Langweer en de omringende dorpjes bleken echter een lastig te nemen
vesting; het offensief liep vast voor de Scharsterbrug waarop zich Duitse soldaten hadden verschanst. Op maandagochtend werd Wadman bij
politieman Raadsveld geroepen in het kader van een geheime opdracht. Meer
dan zo’n twintig tot dertig Duitsers zouden er vermoedelijk
niet meer zijn. Wadman werd gevraagd als tolk samen met iemand
van de ondergrondse de Wielen over te steken en in Joure rapport uit
te brengen bij de Canadezen. Hij stemde toe, omdat dit een laatste kans
was om toch nog een kleine verzetsdaad te plegen. Het uitstapje
was bovendien een onderbreking van het monotone bestaan: ‘Ik
ging er mee akkoord, wel voelend dat het niet helemaal zonder gevaar
was, toch ook niet bang voor een verzetje.’
De opdracht vormde later
de basis voor de roman Kûgels foar in labbekak (Kogels voor een
labbekak, Drachten, 1964). In de figuur van een laffe en onhandige
hoofdpersoon rekende Wadman bijna twintig jaar later af met zijn verleden.
De (naamloze) hoofdpersoon van de roman is een jongeman van drieëntwintig,
een oud-HBS’er aan wie de oorlog voorbijgaat en die droomt
van een carrière als tekenaar, een ‘mooiweeronderduiker’. Zijn
enige oorlogsdaad is de geslachtsdaad: hij houdt er een verhouding op na
met een ‘hongerevacué’, wier man in Duitsland zit. Verder schikt hij
zijn tekeningen en schetsen, en droomt van de tekenacademie in
Amsterdam. Alhoewel hij denkt dat zijn werk niet veel voorstelt, kan hij
zich daarvan ook niet losmaken. Het levert hem in ieder geval de
bewondering op van de oudere en rijpere Paula, een Hollandse femme
fatale die op haar fiets vanuit haar villa in Wassenaar helemaal naar
oom Lykle in Waekswert is gereden. Paula, met haar stadse hautaine
houding en haar anti-joodse praatjes, interesseert de
hoofdpersoon maar matig, maar hij wijst haar ook niet af.
Als
hij wordt gevraagd voor een geheime opdracht (het vergezellen
van verzetsman Hein naar een nabijgelegen stadje om daar te
tolken voor de Canadezen), komt er eindelijk weer wat vaart in
zijn leven. Tijdens een boottocht over het Waekswerter Wiid – waarbij
het tweetal beschoten wordt – overdenkt hij zijn leven en zijn houding
in de afgelopen oorlog. Het valt niet mee de balans op te maken. Als de
opdracht die zijn geweten had moeten sussen dan ook nog mislukt –
in het feestgedruis raakt hij de stoere Hein van de ondergrondse
kwijt – besluit hij niet langer weg te lopen voor zijn
verantwoordelijkheden: als haar man niet terugkomt zal híj met Paula
trouwen. Maar ook die ‘opdracht’ mislukt, bij thuiskomst hoort hij
dat Paula opgehaald is door mannen van de Binnenlandse
Strijdkrachten, ze bleek een minnares van een hoge Duitse officier te
zijn geweest. Door een waas van tranen beleeft de hoofdpersoon de
bevrijding, berooid en alleen.
Ook al zijn er overeenkomsten tussen het verhaal en de gebeurtenissen in Wadmans leven (de opdracht, maar ook kleine details zoals de Belgische
shag en condooms van het merk ‘Rotpunkt Männerschutz’), er zijn ook verschillen. Zo maakt Wadman zijn hoofdpersoon belachelijk door hem
voor de boottocht een zwembroekje onder zijn kleren te laten aantrekken, want ‘er bestaat ten slotte kans dat je te water moet bij zo’n expeditie, en dan schiet je beter op.’Het
broekje plakt vervolgens steeds onaangenaam aan zijn billen. De
kogels die overvlogen (volgens Wadmans dagboek waren dat er vier)
werden er in het verhaal zes die de boot niet haalden. Het
‘verhoudinkie’ is er in het boek een met een ‘foute’ vrouw, die bij de
bevrijding ook nog eens mogelijk zwanger is. De weinig heldhaftige tocht
vanuit Langweer op 16 en 17 april werd in Kûgels foar in labbekak nog
eens veel minder heldhaftig.
Zo maakte Wadman de bevrijding
mee: verkleumd in een bootje werd hij van bezet naar bevrijd
gebied geroeid. Uitverkoren vanwege zijn reputatie van
dorpsintellectueel, maar een buitenstaander tussen de stoere
verzetsmannen. Niet eerder had hij zoveel gevaar gelopen als op het
moment dat hij de Wielen overstak. In de chaos van de bevrijding deed de
tocht er evenwel niet veel meer toe; één heroïsche daad was niet genoeg
om zijn schuldgevoel over de eigen passiviteit te compenseren. ’s
Avonds viel de Scharsterbrug, de volgende ochtend maakte Wadman op een
geleende fiets de tocht terug. Op de kerktoren, omringd door het eerste
groen van de bomen, prijkte de Nederlandse vlag. Langweer,
tijdens de oorlog een ingeslapen provinciedorpje, was veranderd
in één uitbundig blauw-wit-rood en oranje, een dorp van
witbrood, koffie en Canadese sigaretten. Onder groot vermaak van
de dorpsbewoners werden de plaatselijke NSB’ers opgehaald en
weggevoerd. De zuivering was begonnen.